Terug naar beginpagina
Kinderen iets leren wat ze nog niet weten
maar waar ze wel aan toe zijn
Deel op Facebook Tweet Printervriendelijke versie    @Contact

De mythe van de V/P kloof

Naast het algemene IQ (totaal IQ of TIQ) worden in de meest gebruikte tests nog twee andere IQ's berekend: VIQ (verbaal IQ) en PIQ (performaal IQ). Beide worden becijferd aan de hand van de som van de ruwe score van een bepaalde groep subtests. Bij hoge IQ's verschijnt er vaak een groot verschil tussen VIQ en PIQ (en tussen de subtesten onderling). Dit wordt soms een V/P kloof genoemd.

Een wijd verspreide mythe is dat een 'groot' verschil tussen het VIQ en het PIQ (meer dan 12 'punten' wordt soms gezegd) zou duiden op een of andere stoornis of karaktertrek. Bijna alles is al de revue gepasseerd: zowel perfectionisme, faalangst, motorische problemen, AD(H)D, dyslexie, dyscalculie als autisme en NLD worden ermee in verband gebracht. Vaak wordt dit verband ontdekt door een hulpverlener die in zijn of haar eigen praktijk merkt dat de kinderen, die met een of ander 'probleem' aangemeld worden, geregeld zo'n kloof hebben. Zonder controlegroep kan men echter helemaal geen sluitende conclusie trekken! Op deze pagina leggen we uit waarom een grote discrepantie tussen VIQ en PIQ bij kinderen met een hoog IQ meestal geen enkele reden tot ongerustheid of tot de noodzaak aan verder onderzoek inhoudt.

Inhoud

De onrustzaaiers

Verschillende websites geven aan ouders en leerkrachten verontrustende informatie over de kloof. Enkele voorbeelden:
  • Bij een score van 110 (verbaal) en 90 (performaal) wordt de kloof als ernstig ervaren.
    Bij een kloof van 152 (verbaal) en 131 (performaal) wordt de kloof onterecht als niet ernstig ervaren op grond van de relatief hoge performaalscore.
    Er zijn een aantal gedragskenmerken, die voorkomen bij hoogbegaafde kinderen met een verbaal - performaal kloof, waarbij het niet uitmaakt, of de verbale score hoger is, of de performale score:
    • Routinetaken worden moeilijk uitgevoerd (aankleden e.d, 's morgens).
    • Vergeetachtigheid - verstrooidheid.
    • Chaotisch - geen ordening aan kunnen brengen.
    • Vaak boos of verdrietig.
    • Langzaam met rekenen.
    • Laag zelfbeeld.
    • Drempel bij nieuwe dingen (er is geen beeld, het nieuwe ligt niet in het gezichtsveld).
    • Angsten.
    • Nachtmerries.
    • Tics.
    • Bekers omgooien.
    • Blokkades.
    • Apathie.
    Als de verbale score hoger is dan de performale:
    • Stoorzender in de groep.
    Als de performale score hoger is dan de verbale:
    • Uitstekend imiteren (past heel goed in de groep).
  • Bij kinderen en jeugdigen, die verbaal aanzienlijk sterker zijn dan praktisch kunnen de volgende symptomen en klachten zich voordoen:
    • Veel behoefte hebben aan verbale uitdaging;
    • Zich verbaal goed kunnen uitdrukken;
    • Sterk opgaan in een eigen denk- en belevingswereld;
    • Verbaal zeer consequent en logisch nadenken;
    • Een sterk verbeeldend vermogen hebben, met veel fantasie;
    • Een sterk voelend en aanvoelend vermogen hebben;
    • Moeilijkheden hebben ten aanzien van het overzicht bij praktisch of visuele taken;
    • Concentratieproblemen door het snel afgeleid door innerlijke - of uiterlijke indrukken en prikkels;
    • Motivatieproblemen door het gebrek aan uitdaging in combinatie het moeilijk praktisch waar kunnen maken;
    • Faalangst gekoppeld aan perfectionisme;
    • Bazigheid en dominantie;
    • Onzekerheid vanuit het dissynchronisch intellectuele functioneren;
    • Fijn motorische problemen (niet snel of netjes kunnen schrijven; niet goed kunnen tekenen);
    • Grof motorische problemen (zich houterig bewegen, onhandig zijn of geremd of angstig zijn bij het bewegen);
    • Sociale problemen door een gebrek aan overzicht of een gebrek aan luchtige, vlotte sociale vaardigheden;
    • Verlegenheid;
    • Overgevoeligheid.
Veel ouders van een kind dat pas een IQ-test aflegde, maken zich dan ook grote zorgen wanneer uit het testresultaat blijkt dat er een groot verschil optrad tussen VIQ en PIQ.
Terug naar de inhoud

De oorsprong van de mythe

Het zijn in de eerste plaats hulpverleners die de alarmklok luiden in verband met de Verbaal-Performaal Kloof. Zij merkten een dergelijke kloof vaak op bij kinderen die bij hen aangemeld werden. Daaruit trokken zij dan het besluit dat het omgekeerde ook waar zou zijn: de kloof zou op zich een indicatie zijn voor problemen!

De Vlaamse overheid helpt ook mee in de verspreiding van deze mythe. Op de fiche "hoogbegaafdheid in combinatie met een (leer)stoornis" (enkele jaren geleden toegevoegd aan de map "Leerzorg" die de overheid gratis verspreidt in alle Vlaamse scholen) lezen we bv.
Leerproblemen en -stoornissen komen ook voor bij meer- en hoogbegaafde kinderen en jongeren. Deze leerlingen hebben vaak een disharmonisch intelligentieprofiel met uitgesproken sterktes en zwaktes.
EduRatio vroeg aan de eindredactie (Anny Cooreman) naar haar mening over deze uitspraak. Mevr. Cooreman vond dit een gefundeerde uitspraak, op basis van wetenschappelijk onderzoek naar de gegevens van de kinderen die in het verleden aangemeld waren bij een school gespecialiseerd in (leer)stoornissen bij normaal- en hoogbegaafde kinderen. Dus niet op basis van een neutraal normstaal waarin ook kinderen zonder afwijkingen opgenomen zijn!

Een probleem kan uiteraard een mogelijke oorzaak van de opgemeten kloof zijn. Maar uit de aanwezigheid van de kloof op zich kun je niets afleiden.
Terug naar de inhoud

Wat zegt de wetenschappelijke literatuur?

Hieronder tonen we enkele relevante voorbeelden uit de uitgebreide wetenschappelijke literatuur over dit onderwerp.

Moffit en Silva

De Nieuw-Zeelandse onderzoekers Moffit en Silva (1987) verrichtten het meest grondige onderzoek. Zij volgden tussen 1975 en 1983 een groep van meer dan 1.000 kinderen van hun derde tot en met elfde jaar. Ze namen IQ-tests (WISC-R) af op 7, 9 en 11 jaar. Ongeveer 100 kinderen in de groep hadden een zeer groot verschil tussen VIQ en PIQ (minstens 22 punten). Uitgaande van het feit dat grote VIQ/PIQ verschillen veel vaker voorkomen bij kinderen met gedragsproblemen, allerlei neurologische en motorische problemen en zwak schools presteren, wilden de onderzoekers nagaan of het omgekeerde ook het geval was. Was een VIQ/PIQ verschil de voorbode van dergelijke moeilijkheden? Moffit en Silva konden geen enkel verschil vinden wat betreft gedrag, motoriek of neurologische problemen tussen de groep met en de groep zonder grote VIQ/PIQ verschillen. Hierbij speelde het geen rol of VIQ groter was dan PIQ of omgekeerd.

Voor problemen op schools vlak was de richting van het VIQ/PIQ verschil wel belangrijk. De kinderen van wie VIQ 22 of meer punten groter was dan PIQ hadden niet beduidend meer problemen op het vlak van schools presteren dan kinderen zonder dergelijke discrepantie. Maar bij de kinderen van wie PIQ veel hoger lag dan VIQ was dit wel het geval. Deze groep presteerde veel lager dan kinderen zonder een groot VIQ-PIQ verschil of kinderen waarbij met een groot verschil waarbij VIQ groter was dan PIQ. Vooral op het vlak van technisch lezen, spelling, begrijpend lezen/luisteren, woordenschat en rekenen kon dat worden vastgesteld. Zoals we op onze pagina over IQ-tests uitleggen, is er een groot verband tussen VIQ en schoolse prestaties, maar is een dergelijk verband nagenoeg onbestaande voor PIQ. Vermits Moffit en Silva duizend willekeurig gekozen kinderen onderzochten, kwam een VIQ dat veel lager was dan het PIQ meestal overeen met een ondergemiddeld VIQ .

Intelligent testing with the WISC-III

In dit boek van een naaste medewerker van David Wechsler waarschuwt de auteur dat een grote VIQ-PIQ kloof niet kan gebruikt worden om conclusies te trekken in verband met het neurologisch of psychisch functioneren van een kind:
"One conclusion is warranted from the child and adult clinical and neuropsychological literature: V-P IQ and VC-PO Index discrepancies should not be used to infer neurological dysfunction or psychopathology"
(Kaufman 1994 p. 149)

De WISC-RN als presenteerblaadje?

Deze (Nederlandstalige) tekst (Reuver 2003) geeft enerzijds een mooi overzicht van de beschikbare literatuur rond V-P verschillen. We lezen bv. dat 41% van de kinderen met IQ>109 een V-P verschil heeft van 12 punten of meer. Of dat bijna 50% met ofwel PIQ ofwel VIQ boven de 140 een discrepantie heeft van 15 punten.

Anderzijds werd er gekeken naar de V-P verschillen van de kinderen, die in Nederland bij het CBO Nijmegen getest waren en die een TIQ van 121 of meer haalden (dat waren er 398). 9% van hen had een verschil van 34 of meer, 12% van 26-33. Hoe hoger het IQ, hoe groter de verschillen waren. Men ontdekte geen enkel verband met schoolse problemen of met gedragsproblemen.

Misdiagnosis and Dual Diagnoses of Gifted Children and Adults

Most of the studies have found Verbal IQ scores for gifted children to be higher than Performance IQ scores, sometimes dramatically so (Brown & Yakimowski, 1987; Malone, Brounstein, von Brock, & Shaywitz, 1991; Sattler,2001; Wilkinson, 1993). For example, Webb and Dyer (1993) found that Verbal IQ and Performance IQ scores for gifted children often differ widely-as much as 45 points in one case-yet do not relate to a neurological or significant psychological problem. Twenty-seven percent of gifted children in that study whose Verbal IQ exceeded Performance IQ showed patterns in which Verbal IQ was at least 20 points greater than Performance IQ, and 8% of these children showed differences of 30 or more points. For children whose Performance IQ was greater than Verbal IQ, 11 % showed a 20 or more point difference. Silver and Clampit (1990) similarly found that 20% of gifted children had Verbal IQ scores 21 or more points higher than their Performance IQ scores.

In the above studies, the differences between Verbal and Performance IQ scores likely would have been more dramatic had it not been for ceiling effects on many of the subscales. That is, the children scored at the top of the subscales, and they likely could have scored higher except that the test did not allow for that.
(Webb e.a. 2005, p. 143)
Met andere woorden: een groot V/P verschil komt bij zeer veel begaafde kinderen voor. De kloof zou bovendien nog veel groter geweest zijn indien het plafond van de test niet zou voorkomen hebben dat het VIQ (of PIQ) nog hoger was!

IQ Subtest Analysis

Marley Watkins (2003) gaat niet alleen dieper in op de betekenis van de VIQ/PIQ kloof, maar ook op "subtest scatter", dit wil zeggen de grote verschillen tussen subtests onderling. Hij besluit: er is geen enkele ondersteuning vanuit wetenschappelijk onderzoek om te verwachten dat VIQ/PIQ verschillen of verschillen tussen subtests tot enige zinnige conclusie kunnen leiden.

Detterman en Daniels (1989) stelden vast dat de verschillen tussen de verschillende subtesten veel groter waren bij personen met een hoog IQ dan bij personen met een laag IQ. Zij besloten dat er veel minder variatie was in de groep met "laag IQ" (onder 68) dan in de groep met "hoog IQ" (boven 125).

Ook Lohman e.a. (2008) komen tot dit besluit.

Empirisch onderzoek bij 161 kinderen

Sweetland e.a. (2006) vertrokken van 672 leerlingen, die waren aangemeld door leerkrachten en die zeer hoog scoorden op groeptesten wiskunde of lezen. Men gaf hen de WISC-III, waarna er 161 leerlingen een score van 130 of meer kregen op VIQ, PIQ of TIQ. Bij deze groep van 161 ging men dan na hoe vaak bepaalde verschillen tussen VIQ en PIQ voorkwamen. Uit de tabel (zie hieronder) blijkt dat ook in deze studie een dergelijke kloof bij deze kinderen véél vaker voorkwam dan bij de algemene populatie, nl. ongeveer vijf keer zo vaak. Zo heeft bv. 26.7% van deze 161 kinderen een kloof van 25 of meer, terwijl dat in het algemene geval slechts 4.9% van de kinderen bedraagt. Ongeveer de helft van al deze kinderen vertoonde een VIQ-PIQ verschil van 19 of meer.

Besluiten van de auteurs:
  • bij een hoog IQ is het bij de interpretatie van de test compleet uit den boze om de algemene aanbevelingen m.b.t. VIQ-PIQ discrepanties te gebruiken, die in de handleiding van de WISC staan.
  • tussen kinderen met een hoog IQ onderling bestaan er zéér grote verschillen tussen de sterkste en "zwakste" (maar meestal nog steeds gemiddelde tot bovengemiddelde) punten. Dit heeft grote implicaties bij het nemen van beslissingen rond onderwijs: geen andere IQ-groep heeft onderling grotere verschillen. Als je kinderen met een hoog IQ verzamelt in een aparte klas of een aparte school, mag je dus verwachten dat de onderlinge verschillen tussen de leerlingen reusachtig zullen zijn. De nood aan differentiatie is dan ook nergens zo groot als binnen dergelijke klassen of scholen.
KloofAantal% KloofAantal% KloofAantal%
5110.6 25226.7 12270.2
4311.2 24932.3 11774.5
3865.0 23736.6 10275.8
3615.6 22539.8 9377.6
3548.1 211146.6 8782.0
33511.2 20247.8 7383.9
32313.0 19651.6 6687.6
31113.7 18554.7 5590.7
30416.1 17255.9 4291.9
29519.3 16559.0 3192.5
28623.0 15662.7 2595.7
27224.2 14565.8 1699.4
26225.5 13568.9 01100

Terug naar de inhoud

Besluiten

Uit het bovenstaande kunnen we afleiden dat:
  • grote V-P verschillen heel veel voorkomen bij begaafde kinderen, zonder dat dit rechtstreeks met een of andere stoornis of probleem zou verband houden. Idem dito trouwens voor alle kinderen (maar die hebben wel beduidend minder vaak een kloof, en die is dan gemiddeld smaller ook).
  • de verschillen bij begaafde kinderen nog groter zouden zijn als de testen niet zo'n laag plafond hadden
  • grote verschillen weliswaar veel voorkomen bij bepaalde stoornissen, maar dat omgekeerd zo'n verschil allesbehalve een indicator is voor een probleem bij kinderen: als men vertrekt van een groep kinderen met problemen, dan zal men vaker een kloof vaststellen dan bij de totale populatie. Maar als men vertrekt van alle kloofkinderen, dan stelt men niet vaker problemen vast dan bij de kinderen zonder kloof.
  • wanneer VIQ kleiner is dan PIQ, men moet beseffen dat de schoolse prestaties bijna uitsluitend met VIQ correleren, niet of nauwelijks met PIQ. Een totaal IQ (TIQ) zou kunnen opgetrokken worden door een zeer hoog PIQ, ondanks een gemiddeld VIQ. Hierdoor zouden er op school onrealistische verwachtingen kunnen ontstaan.
In 't kort: als men vaststelt dat er een leer- of gedragsstoornis is bij een kind, dan wordt dit vaak bevestigd door een disharmonisch profiel. Het omgekeerde is helemáál niet het geval, en zéker niet bij kinderen met een hoog IQ.

Afgaande op de hierboven vermelde literatuur zullen de meeste ouders zich dus nodeloos ongerust maken wanneer er bij hun begaafde kind een groot verschil uit de IQ-test komt en een hulpverlener hen meldt dat zo'n verschil het risico op problemen beduidend verhoogt.

Het loont ook de moeite om aan de testafnemer te vragen om het TIQ/VIQ/PIQ te herberekenen in de veronderstelling dat het kind 1/2/3/... jaar ouder zou geweest zijn en dezelfde vragen correct zou beantwoord hebben. Dit geeft twee interessante resultaten:
  • men kan zien bij welke leeftijd het kind een IQ 100 zou behaald hebben. Dit geeft inzicht in de voorsprong die het kind momenteel heeft. "IQ 130" is voor ouders en leerkrachten minder sprekend dan "mocht het kind geen 7, maar 10 jaar geweest zijn, dan zou het op gemiddeld niveau hebben gescoord tegenover leeftijdsgenoten van 10 jaar".
  • men merkt dat de zo gevreesde VIQ/PIQ kloof dichttrekt. Als je dan ziet dat dezelfde ruwe score voor een tienjarige een gezond profiel zou geven, hoe kan je dan zeggen dat het voor een zevenjarige duidt op een defect?

Terug naar de inhoud

Literatuur


Met dank aan CBO Nijmegen voor het delen van hun kennis over het experimenteel veranderen van de leeftijd.

Gebruikt jouw school al het stappenplan voor leerlingen met een leervoorsprong?

  ©eduratio.be - Opmerkingen en vragen zijn welkom op info@eduratio.be (of schrijf daar in op onze nieuwsbrief)
Overzicht van de volledige website