Eerste reactie van de minister op de PISA 2006-resultaten voor Vlaanderen
Persmededeling Kabinet Vlaams minster van Onderwijs en Vorming 
datum: 04 december 2007 
1 Algemene resultaten
De driejaarlijkse PISA, een door de OESO gecoördineerde survey naar drie 
domeinen van geletterdheid (wiskunde, wetenschappen en lezen) bij 
vijftienjarigen, is een belangrijke kwaliteitsbarometer voor het Vlaamse 
onderwijs. Naast peilingsproeven, schooldoorlichtingen en wetenschappelijk 
onderzoek levert PISA essentiële informatie over de kwaliteit van de 
leerresultaten van scholieren. De onderzoeken laten ook toe deze resultaten te 
vergelijken met die van andere landen. 
Ik hecht een zeer groot belang aan deze internationale onderzoeken. Zij 
leveren een perspectief op de sterktes en zwaktes van ons onderwijsbestel. De 
titel van mijn beleidsnota in 2004, 'Vandaag kampioen in wiskunde, morgen ook in 
gelijke kansen', was rechtstreeks beïnvloed door de resultaten van PISA2003. 
Deze toonden aan dat Vlaanderen in gemiddelde resultaten kwalitatief tot de 
internationale top behoort, maar dat er tegelijk een zeer grote en door 
sociaal-economische factoren bepaalde kloof bestaat tussen sterke en zwakke 
leerlingen. De nieuwe resultaten zijn een aanleiding om de analyse te bevestigen 
en te verbreden. De resultaten van mijn beleid kunnen nog niet echt zichtbaar 
zijn in deze nieuwe meting. De nieuwe gegevens kunnen echter wel aanleiding 
geven tot uitdieping en verdere uitwerking van mijn beleid. 
De PISA surveys zijn niet curriculumgericht; de band met de eindtermen is dus 
niet noodzakelijk zeer sterk. PISA peilt naar functionele vaardigheden die 
doorheen de onderwijssystemen als wenselijk of noodzakelijk worden geacht. Ook 
informeel leren kan dus een rol spelen. Maar dit kan op zijn beurt weer 
beïnvloed zijn door probleemoplossende competenties of vakoverschrijdende, 
transversale leeruitkomsten. 
Curriculumhervormingen of verschuivingen in leerlingenaantallen tussen 
studierichtingen kunnen de resultaten beïnvloeden, maar enige voorzichtigheid is 
toch aangewezen wanneer men verschuivingen in resultaten daartoe zou willen 
herleiden. 
In PISA2000 stond leesvaardigheid centraal. Op dat moment werden de 
instrumenten ook geijkt voor leesvaardigheid. De resultaten van PISA2003 en 2006 
kunnen op dit vlak vergeleken worden met die van PISA2000. In PISA2003 ging het 
hoofdonderzoek naar wiskunde. Nu kunnen we drie jaar later met deze resultaten 
vergelijken. Wetenschappelijke geletterdheid staat centraal in PISA2006. Hoewel 
wetenschappen ook in de vorige rondes aan bod kwam, gebeurde dit in veel 
beperktere mate dan nu. Dat maakt dat de resultaten van PISA2006 voor 
wetenschappen niet kunnen vergeleken worden met die van de vorige surveys. 
Steevast scoort het Vlaamse onderwijs zeer goed tot uitstekend in de PISA 
surveys. Dit is nu niet anders, ondanks het groter aantal deelnemende landen. 
Vlaanderen heeft een onderwijsbestel dat tot de beste van Europa behoort. Dat 
algemene positieve beeld heeft echter ook een keerzijde: de verschillen tussen 
sterke en zwakke leerlingen zijn relatief zeer groot en die verschillen worden 
in hoge mate door sociaal-economische en culturele afkomst bepaald. Daarin 
ligt dan ook dé grote beleidsuitdaging voor het Vlaamse onderwijs: een 
gelijkekansenbeleid dat elke leerling kansen biedt op onderwijs van uitstekende 
kwaliteit. Dit motto is het basisbeginsel van mijn onderwijsbeleid. 
 
2 Wetenschappelijke geletterdheid
2.1 Leerresultaten
Met een gemiddelde prestatie van 529 punten behoort Vlaanderen tot de groep 
landen die zeer goed scoort. Na Finland en Estland is Vlaanderen het best 
scorende Europese land, maar enkel Finland heeft een statistisch significant 
beter resultaat. 
De uitstekende resultaten voor wetenschappen sluiten aan bij deze voor lezen 
en wiskunde. Het hoge kwaliteitsniveau van het Vlaamse onderwijs is dus niet 
beperkt tot één domein, maar blijkt een consistent kenmerk te zijn van het 
onderwijs zelf. 
Met lichte verschillen zijn de Vlaamse resultaten voor wetenschappen 
uitstekend voor de verschillende subschalen en kennisdomeinen. Voor de 
kennisdomeinen 'Levende systemen' en 'De aarde en het heelal' zijn 
verhoudingsgewijs de resultaten iets minder. Deze en andere resultaten vergen 
diepgaander onderzoek om ze te kunnen verklaren en er eventuele 
beleidsconclusies uit te trekken. Het is vrij moeilijk om deze verschillen 
vanuit het curriculum in de eerste jaren van het secundair onderwijs te 
verklaren. De peilingsproeven, die nauwer aansluiten op de eindtermen, leveren 
in dat verband meer informatie. 
Vlaanderen heeft net als de andere toplanden relatief veel leerlingen op de 
hoogste vaardigheidsniveaus en relatief weinig op de laagste niveaus. Van de 
drie onderzochte domeinen is wetenschappelijke geletterdheid het domein met het 
kleinste verschil tussen de sterke en zwakke leerlingen. Dat was ook in de 
eerdere surveys, waar wetenschappen een onderdeel van vormde, het geval. Een 
verschil van 302 punten tussen percentielen 5 en 95 is in internationaal 
perspectief kleiner dan gemiddeld. 
2.2 Gelijke kansen: de tienkamp is nodig
Net als bij lezen (2000) en wiskunde (2003) blijkt nu ook voor wetenschappen 
de impact van sociaal-economische achtergrond op de prestaties van leerlingen 
zeer groot te zijn. Vlaanderen combineert een hoog gemiddeld kwaliteitsniveau 
met een sterk sociaal-economisch gedetermineerde kansenongelijkheid. 
Dit toont nog maar eens aan dat een volgehouden gelijkekansenbeleid in de 
diepte noodzakelijk is. Met de financiering van het leerplichtonderwijs volgens 
leerlingenkenmerken, het actieplan kleuterparticipatie, het talenbeleid, de 
competentieagenda, de acties en proeftuinen op het vlak van talentontwikkeling 
en studiekeuze en vele andere beleidsinitiatieven kunnen we de kansen van alle 
kinderen en jongeren op uitstekend onderwijs verhogen. Het gaat daarbij wel 
degelijk om uitstekend onderwijs: kansen op middelmatigheid zijn geen gelijke 
kansen. Dit zal een volgehouden inspanning vragen, op elke sport van de 
onderwijsladder: daarom roepen we het onderwijs, en de hele samenleving, in de 
beleidsbrief op tot een "tienkamp voor gelijke onderwijskansen". 
Er zijn in de leerresultaten voor wetenschappelijke geletterdheid ook zeer 
grote verschillen tussen autochtone leerlingen en leerlingen van buitenlandse 
herkomst (eerste en tweede generatie). Met een aantal andere Europese landen 
scoort Vlaanderen in dit opzicht veel slechter dan landen die er in slagen een 
hoge immigratie te combineren met een snelle en duurzame integratie. 
We weten dat een andere thuistaal dan het Nederlands een belangrijke barrière 
vormt voor succes. De PISA-resultaten bevestigen dit nogmaals. Het 
prestatieverschil tussen leerlingen die thuis Nederlands spreken en anderstalige 
leerlingen is erg groot. Het is mogelijk dat in de PISA-survey, waar slechts 3% 
van de leerlingen als anderstalig wordt geklasseerd, een aantal Frans- of 
Duitstalige kinderen als niet-anderstalig worden beschouwd en dat dit de score 
van de groep anderstaligen in negatieve zin beïnvloedt. Het blijft een feit dat 
anderstaligheid een zeer grote belemmering vormt voor succesvol leren. Voor ons 
land is dat wellicht nog sterker het geval dan voor andere landen, omdat onze 
schooltaal, het Standaardnederlands, vaak veraf staat van de thuistaal en ook 
minder dominant is in de leefomgeving dan bijvoorbeeld Frans of Engels in 
Franstalige of Engelstalige landen. 
In elk geval sterken deze onderzoeksgegevens mij in de overtuiging dat een 
doorgedreven en volgehouden talenbeleid absoluut noodzakelijk is. Naast de 
acties die ik in dit verband al eerder heb aangekondigd, hebben we nu ook in het 
nieuwe financieringssysteem voor het basis- en secundair onderwijs 
anderstaligheid als een leerlingenkenmerk gedefinieerd, waardoor scholen met 
veel anderstaligen beduidend meer werkingsmiddelen zullen ontvangen. In de 
lerarenopleiding zal meer aandacht gaan naar het correct gebruik van het 
Standaardnederlands in de klas, maar ook daarbuiten. 
2.3 Houdingen
Vlaamse leerlingen vinden wetenschappen belangrijk, maar ze vinden de vakken 
die over wetenschappen gaan, ook moeilijk. Enigszins zorgwekkend is dat de 
actieve belangstelling voor wetenschappen lager ligt dan in andere landen. 
Nochtans vinden ze bijvoorbeeld milieukwesties verontrustend. 
Deze resultaten tonen aan dat we nog verder moeten investeren in het 
sensibiliseren en motiveren van jongeren voor wetenschap en technologie. 
Informatie, studiekeuzebegeleiding en andere concrete acties blijven 
noodzakelijk om jonge mensen te overtuigen voor studies in wetenschap en 
technologie. Tegen 2009 moet er een merkbare verbetering zijn in de motivatie 
voor wetenschap en technologie. 
 
3 Leesvaardigheid
Voor leesvaardigheid blijft Vlaanderen, net zoals in 2000 en 2003, tot de 
subtop behoren. In Europa gaat enkel Finland Vlaanderen voor. De gemiddelde 
score gaat weliswaar iets achteruit van 532 naar 522, maar dat verschil is 
statistisch niet significant. De verdeling over de verschillende 
vaardigheidsniveaus is ongeveer dezelfde als in 2000 en 2003. Dit toont aan dat 
de resultaten duurzaam zijn. 
Verontrustend is dat het verschil tussen de sterke en zwakke leerlingen voor 
lezen zeer groot blijft: niet minder dan 345 punten tussen percentielen 5 en 95, 
wat 20 punten meer is dan het OESO-gemiddelde. Sociaal-economische factoren 
blijven een zeer sterke impact hebben op leesprestaties.  
De acties die ik op het vlak van talenbeleid heb ontwikkeld, hebben de 
resultaten in PISA2006 nog niet echt kunnen beïnvloeden. Ik hoop dat het effect 
in de volgende ronde (PISA2009) wel merkbaar zal zijn. Leesvaardigheid is van 
cruciaal belang voor succes op school omdat vaardigheid in de schooltaal ook 
bepalend is voor goede leerresultaten in alle andere vakken en inhouden. 
 
4 Wiskunde
De topprestatie die in 2003 voor wiskunde bij Vlaamse leerlingen werd 
vastgesteld, wordt nu bevestigd. Vlaanderen bevindt zich met een gemiddelde 
score van 543 in de kopgroep - die intussen wel een aantal landen meer telt - 
waarboven geen enkel ander land significant beter scoort. 
De score van Vlaanderen in 2006 voor wiskunde ligt 10 punten lager dan in 
2003. Dit is een miniem verschil, maar zou een betekenisvol gegeven kunnen zijn. 
In de rangorde van landen bekleedt Vlaanderen zo niet meer de hoogste plaats. 
Hoewel erg klein en mogelijk aan toeval te wijten, is het de moeite waard om dit 
in meer detail te bestuderen en op te volgen. Er zijn een aantal mogelijke 
verklaringen. De hoogpresterende Vlaamse leerlingen hebben in 2006 minder goed 
gescoord dan in 2003 (in 2003 scoorden 34,3% van de leerlingen op de twee 
hoogste niveaus, in 2006 nog 28,6%). In de steekproef was er een lichte 
ondervertegenwoordiging van aso-leerlingen. Het is ook mogelijk dat 
curriculumhervormingen hier mee verantwoordelijk voor zijn. De 'dubbelpolige' 
studierichtingen, zoals Latijn-Wiskunde, verdwenen in de tweede graad en werden 
vervangen door enkelpolige studierichtingen. De eindtermen wiskunde werden 
gestroomlijnd naar één gemeenschappelijke set. Het is mogelijk dat daardoor het 
aantal excellente presteerders in negatieve zin werd beïnvloed. 
Het is niet mijn bedoeling de hervorming naar een bredere tweede graad 
omwille van deze resultaten om te draaien. Slingerbewegingen in eindtermen en 
curricula zijn zeker niet wenselijk. Wel moeten we dit punt zeer goed blijven 
opvolgen, bijvoorbeeld bij de peilingsproeven en zeker bij PISA2009. 
De verschillen in prestaties zijn door de lichte daling van de 
toppresteerders wat afgenomen, omdat de prestaties van de zwakke leerlingen niet 
zijn verbeterd. Het verschil van 322 punten tussen de percentielen 5 en 95 
blijft groter dan het OESO-gemiddelde. Bij andere landen, zoals Finland, zien we 
dat er een daling van de prestatieverschillen werd gerealiseerd, door de 
toppresteerders op peil te houden en een substantiële winst te boeken bij de 
zwakke leerlingen. 
Dit sterkt mij in de overtuiging dat het mogelijk moet zijn de lat voor de 
zwakke studenten inderdaad voldoende hoog te leggen. Dit moet mee ondersteund 
worden door een krachtige kwaliteitszorg op schoolniveau (doorlichtingen) en 
systeemniveau (peilingsproeven). 
 |